Journalistiek

 

Trainen terwijl je uitrust? Het kan - Men's Health

In een alsmaar sneller draaiende wereld wordt efficiëntie steeds belangrijker. We willen in dezelfde hoeveelheid tijd meer doen. Om onze sportsessies een boost te geven, wordt in elke richting gezocht, van supersets tot HIIT-trainingen. Recent onderzoek wijst ons op een slim alternatief waarbij we kunnen trainen, terwijl ons lichaam uitrust. Maar hoe dan?

 

Het klinkt bijna fabelachtig, maar verschillende studies suggereren dat bewegingsvoorstelling – ofwel het levendig inbeelden van een oefening of beweging – aanzienlijke fysieke voordelen kan opleveren. Het is bewezen dat het voorstellen van een beweging niet alleen de hersenen, maar ook de spieren traint. Terwijl het al jaren binnen de topsport wordt toegepast, is de gemiddelde sporter zich hiervan onbewust. Wellicht een kans voor diegenen die hun prestaties net naar een hoger niveau willen tillen.

 

Hoe werkt het?

Hoewel de fysiologische processen van ons bewegingsstelsel erg complex zijn, is de verklaring achter het fenomeen ‘movement imagery’ goed te volgen. Onze hersenen kunnen namelijk daadwerkelijke bewegingen en een voorstelling hiervan moeilijk onderscheiden. Wanneer we een beweging voorstellen, worden dezelfde zenuwbanen gestimuleerd als wanneer we een beweging uitvoeren. Dit is belangrijk, aangezien een aanzienlijk deel van onze kracht voortkomt uit de verbindingen tussen zenuwen en spieren. Een wetenschappelijke studie uit 2021 beschrijft een mooi overzicht van deze techniek en haar voordelen. Zo werd bewegingsvoorstelling in de jaren 30 van de vorige eeuw al getest bij golfers, die daadwerkelijk effectievere slagen maakten wanneer zij deze techniek toepasten. En ook basketballers gooiden effectiever nadat zij de beweging in hun hoofd hadden doorgenomen. Topsporters zoals Tiger Woods en Michael Jordan maakten dan ook veelvuldig gebruik van deze techniek om hun prestaties te optimaliseren. Daarnaast wordt bewegingsvoorstelling al jaren in het professionele voetbal, tennis, zwemmen en turnen toegepast om alles uit het lichaam van de atleten te halen.

 

En echte krachttraining?

De afgelopen decennia is er steeds meer bekend geworden over de relatie tussen spierkracht en mentale training. Zo toonde een studie uit 2010 aan dat het levendig inbeelden van oefeningen, zoals bankdrukken of de leg press, kan leiden tot een significante toename in spierkracht. Een systematische review uit 2018 analyseerde dertien wetenschappelijke studies en kwam tot een gelijke conclusie: het mentaal voorstellen van een beweging maakt ons daadwerkelijk sterker. Hoewel fysieke krachttraining nog steeds betere resultaten opleverde, was het verschil in krachtopbouw met bewegingsvoorstelling verrassend klein. Met andere woorden, we kunnen ons effectief sterker denken. De onderzoekers van de review adviseerden sporters dan ook om bewegingsvoorstelling serieus te overwegen als aanvulling op hun training. Het is geen wondermethode, waardoor je nooit meer hoeft te sporten, maar wellicht wel een zeer waardevol hulpmiddel bij oefeningen waarbij jouw progressie stagneert in gewicht of uitvoering; denk aan bankdrukken met maximale kracht of vaardigheden zoals handstand push-ups of pistol squats.

 

Zo pas je bewegingsvoorstelling toe:

  • Zorg dat je in een relaxte omgeving bent
  • Beeld je de beweging zo levendig mogelijk in – sluit eventueel je ogen
  • Combineer bewegingsvoorstelling altijd met lichamelijke oefeningen
  • Probeer dit in totaal een aantal minuten, verdeeld over de training

Arnold Schwarzenegger was een groot voorstander van bewegingsvoorstelling en beschreef in zijn boek hoe hij deze techniek zelf toepaste. Met gesloten ogen stelde hij zich tot in de kleinste details voor hoe hij elke herhaling perfect uitvoerde. Hij geloofde dat de hersenen het lichaam kunnen trainen—aannames die nu jaren later door onderzoek zijn bevestigd. Dus wat houdt je tegen om het eens te proberen? Gebruik je rustpauzes in de gym niet alleen om op adem te komen, maar ook om mentaal te trainen. En als je sportmaatje nieuwsgierig vraagt wat je aan het doen bent, kun je nu met een glimlach én wetenschappelijke onderbouwing zeggen: ‘ik ben keihard aan het trainen.’

De relatie tussen wandelen en stress - Metro Nieuws

Een volle agenda, deadlines of persoonlijke omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat ons lichaam in een constante staat van paraatheid verkeert. Maar wanneer wordt stress écht een probleem? En hoe kan lichamelijke beweging, zoals wandelen, helpen om lichaam en geest weer in balans te brengen? 

Psychosomatisch fysiotherapeut Mathias van Son legt uit wat stress met ons doet en waarom een dagelijkse wandeling wonderen kan doen.

Wat gebeurt er in je lichaam bij stress?

Stress is in feite een alarmsysteem van je lichaam. Zodra je hersenen een situatie als spannend of bedreigend zien, geven ze een seintje aan de hypothalamus – dit hersengebied is een soort regisseur die je lichaam voorbereidt op actie. Dit leidt tot de aanmaak van het stresshormoon cortisol.

„Cortisol is een soort superkracht”, legt Van Son uit. „Het verhoogt je hartslag en bloedsuikerspiegel, zodat je alert en energiek blijft. Tegelijkertijd stopt je lichaam tijdelijk met minder essentiële functies, zoals de spijsvertering en het immuunsysteem.”

Normaal gesproken daalt je cortisolniveau zodra de stressvolle situatie voorbij is. Maar wanneer stress langdurig aanhoudt, blijft je lichaam in een verhoogde staat van paraatheid. Dit kan leiden tot uitputting en gezondheidsproblemen.

Wanneer wordt stress ongezond?

Volgens Van Son is stress op zichzelf niet schadelijk, maar kan het problematisch worden als je lichaam geen tijd krijgt om te herstellen. Signalen van chronische stress zijn onder andere:

  • Vermoeidheid en slaapproblemen;
  • Hoofdpijn en spierpijn;
  • Een opgejaagd gevoel en moeite met concentreren;
  • Prikkelbaarheid, somberheid of angstgevoelens.

Op de lange termijn kan aanhoudende stress bijdragen aan een verhoogde bloeddruk, een hoger risico op hart- en vaatziekten en chronische pijnklachten.

De kracht van wandelen tegen stress

Gelukkig is er een eenvoudige én effectieve manier om stress te verminderen: bewegen. „Lichaamsbeweging verlaagt het stresshormoon cortisol en stimuleert de aanmaak van endorfine, het hormoon dat zorgt voor een gelukkig en ontspannen gevoel,” zegt Van Son. „Bovendien helpt regelmatig bewegen bij een betere nachtrust en vergroot het de belastbaarheid van het lichaam.”

Wandelen is hierbij een erg goede optie. Het is laagdrempelig, toegankelijk en heeft geen hoge intensiteit nodig om effectief te zijn. Van Son: „Uit onderzoek blijkt dat een uur wandelen, vooral in de natuur, leidt tot aanzienlijke stressvermindering. Het gebied in de hersenen geassocieerd met stress was duidelijk minder actief na een uur bewegen in de natuur. Hetzelfde onderzoek toont ook aan dat wandelen in een drukke stad geen duidelijk effect heeft op stressvermindering. Ga dus op zoek naar een rustige omgeving in de buurt waar er weinig prikkels zijn.” 

Hij vervolgt: „Verder kan een regelmatige wandeling in de natuur niet alleen zorgen voor directe stressvermindering, maar ook helpen om de hersengebieden geassocieerd met stress in het dagelijks leven minder snel te activeren. Wandelen in de natuur is dus niet alleen symptoombestrijding, maar ook het aanpakken van de onderliggende oorzaak.”

Andere praktische tips om stress te verminderen

In de behandelkamer geeft Van Son ook andere tips aan zijn patiënten om bewust om te gaan met stressklachten:

  • Check in bij jezelf: word je bewust van je stressoren en neem regelmatig een moment om te voelen hoe het met je gaat.
  • Leg je telefoon weg: vermijd continu prikkels en gun je brein rust.
  • Verlaag de lat: je hoeft niet overal perfect in te zijn. ‘Goed genoeg’ is écht goed genoeg.

Kortom, stress hoort bij het leven, maar het is belangrijk om je lichaam de kans te geven om te herstellen. Een dagelijkse wandeling kan al een groot verschil maken – en het mooie is: je hebt er niets voor nodig buiten een beetje tijd en een goed paar schoenen.

Een ommetje door de groene stad - Happy Times Magazine

Hoe de groene stad onze leefstijl beïnvloedt, en andersom

De groene stad is de toekomst, vooral in een dichtbevolkt land als Nederland. Een stad waar bomen groeien op flatgebouwen en elk dier of insect zijn of haar eigen plek heeft. In een ideale situatie stimuleert zo’n stad ons ook om groener en gezonder te leven en maken wij daar volop gebruik van, dat wil zeggen: minder uitstoot, gezondere voeding, en meer beweging. Maar hoe ziet dat er in de praktijk uit en wat wordt er van ons als burger verwacht? Dat zal ik laten zien aan de hand van drie voorbeelden uit het verre zuiden van ons land.

 

Voor wie wel eens via Maastricht naar België rijdt, is er de afgelopen tien jaar veel veranderd. De snelweg loopt niet langer rechtdoor door de stad, maar wordt via de tweeëneenhalve kilometer lange Koning Willem-Alexandertunnel onder het stadsleven door geleid. Dit initiatief heeft geleid tot De Groene Loper; een wandelpad dat als een tapijt over de tunnel is uitgelegd en is versierd met meer dan 2000 lindebomen aan weerszijden. Het resultaat? De lucht is minder vervuild in de wijk en mensen worden gestimuleerd meer te wandelen, fietsen en hardlopen, laat recent wetenschappelijk onderzoek zien.1 Onze omgeving heeft invloed op ons gedrag: hoe meer groen om ons heen, hoe meer wij geprikkeld worden om lichamelijk actief te zijn en de auto gewoon lekker voor de deur te laten staan.2

 

Een ander initiatief dat door de hele stad is verspreid, zijn openbare fruitboomgaarden. Dit initiatief van de gemeente heeft als doel om verbinding met gezonde voeding te stimuleren. In de achttien verschillende boomgaarden zijn onder andere appels, peren, kersen, tamme kastanjes, walnoten en hazelnoten te vinden.3 De boomgaarden moedigen mensen aan om gezonder te eten en bewust met voeding om te gaan. In een tijd, met kant-en-klaarmaaltijden die gevoelsmatig eindeloos houdbaar zijn, niet onbelangrijk. Verder is het plukken van lokaal fruit ideaal om onze voetafdruk te verkleinen aangezien een groot deel van wat er in de supermarkt ligt van ver moet komen. In een nieuwe wereld waarin duurzaamheid een hoofdrol krijgt mag lokale voeding niet ontbreken.

 

Verder zijn er sinds een aantal jaren overal calisthenicsparkjes te vinden.4 Deze openlucht sportparken maken het voor iedereen mogelijk om te trainen met eigen lichaamsgewicht. Misschien lijkt het een ver-van-je-bed-show, maar het concept is toegankelijk voor iedereen, van jong tot oud, van beginner tot topsporter. Bij mij in de buurt is een parkje waar een hechte gemeenschap is ontstaan: hier sporten artsen samen met vluchtelingen, komen opa en oma wedstrijdjes doen met hun kleinkinderen, en praat vrijwel iedereen met elkaar. Het is dus niet meer nodig om op een warme dag in een airco-bekoelde ruimte te staan zweten onder een TL balk. Het calisthenicsparkje biedt letterlijk en figuurlijk een groen alternatief voor de sportschool die door haar fitnessapparaten, airco en verlichting energieslurpend is.5 Als kers op de taart (ik heb lang gezocht naar een gezonder spreekwoord) is het parkje voorzien van een publieke kruidentuin, variërend van oregano tot dragon, waar mensen mogen plukken wat ze willen. Interessant is het om te zien hoe het parkje veel overeenkomt met een sportschool, maar er hier een totaal andere sfeer heerst. Ook hier geldt: onze omgeving heeft een sterke invloed op ons gedrag.6

 

Wat deze voorbeelden gemeen hebben, is de groene hand die de stad hier aanreikt. Anderzijds de actieve houding die het vereist van haar inwoners. Er wordt namelijk een groene hand uitgereikt die wel moet worden geschud. Want waarom de scooter nemen naar de binnenstad, als die ook prima te belopen is? Waarom bananen uit Ecuador kopen als er om de hoek een appel geplukt kan worden? Waarom de auto pakken naar de sportschool als er een calisthenicsparkje om de hoek is, waar je gratis kunt sporten? En ik begrijp eerlijk gezegd ook wel dat zulke vergelijkingen niet altijd praktisch of haalbaar zijn; een appel is immers geen goede vervanger als je zin hebt in bananenbrood. Maar het is de moeite waard om te kijken hoe we onze keuzes bewuster kunnen maken. Uiteindelijk bepalen wij als bewoners óók hoe onze omgeving eruitziet. Want toen de gemeente bezuinigingen aankondigde op parken in Maastricht, maakten de vaste sporters een vuist: niet ons sportparkje! Nu, een jaar later, staat het er nog—met een extra bankje, als eerbetoon aan de oprichter. Zien we jou daar binnenkort?

Een slechte houding bestaat niet - Metro Nieuws

Jarenlang is ons verteld dat we ‘rechtop moeten zitten’, dat een ‘verkeerde houding’ rug- en nekklachten veroorzaakt en dat we ergonomisch ‘perfect’ moeten tillen om pijn te voorkomen. Recent wetenschappelijk onderzoek wijst ons in een andere richting. Metro‘s Guus Rothuizen, fysiotherapeut en bewegingswetenschapper, legt uit.

Tijd voor een frisse blik op houding – en wat je er écht over wil weten.

Ideeën over houding en pijn in de afgelopen eeuw

Het klassieke idee dat een ‘slechte’ houding automatisch leidt tot pijn is diepgeworteld. In de jaren 50 werden kinderen op school letterlijk met een liniaal rechtgezet. En in de jaren 90 kwamen de ergonomische bureaustoelen en de hype rondom ‘correct zitten’. Maar onderzoek van de afgelopen decennia laat zien dat een ‘perfecte houding’ helemaal niet bestaat.

Er is geen eenduidig bewijs dat één specifieke houding beter is dan een andere. Onderzoek laat zien dat mensen met een ‘perfecte’ houding net zo goed rugpijn of nekpijn kunnen ervaren als mensen die scheef of onderuitgezakt zitten. Pijn is namelijk een complex samenspel van factoren zoals stress, slaap, beweging, werkbelasting en persoonlijke geschiedenis – en niet alleen je zithouding.  

Onze denkbeelden over een goede of slechte houding kunnen mogelijk wel van invloed zijn op het ontwikkelen of aanhouden van klachten. Onderzoek laat zien dat mensen die geloven dat een ‘slechte’ houding tot klachten leidt, actiever bezig zijn met hun zithouding en bepaalde houdingen of bewegingen krampachtig vermijden. Dit kan dan, als een self-fulfilling prophecy, daadwerkelijk tot klachten leiden.

Echt elke houding?

Ja, echt elke houding kan goed zijn – zolang je er maar niet te lang in blijft zitten. Ons lichaam is gebouwd om te bewegen, niet om uren in exact dezelfde positie te blijven. Een ‘slechte’ houding bestaat niet, maar elke houding is slecht voor een langere tijd, ofwel: de beste houding is de volgende.

Dit betekent dat je achter je bureau mag hangen als een zoutzak – maar wél met afwisseling. Dus wissel voorover zitten af met achterover leunen, wissel staan af met zitten en geef meer aandacht aan comfort en afwisseling dan aan constant recht en perfect.

En tillen?

‘Tillen moet wel altijd met een rechte rug!’ Nee hoor, ook dat niet meer. Het zal je misschien verbazen, maar het idee dat je rug altijd recht moet blijven tijdens het tillen, ligt genuanceerder dan gedacht. De onderzoeken die aantonen dat er meer druk op de wervelkolom wordt uitgeoefend tijdens het tillen met een gebogen rug, zijn voornamelijk uitgevoerd op dieren in het laboratorium. De hedendaagse overtuigingen binnen de fysiotherapie zijn dat wij als mensen juist gemaakt zijn om onze rug te belasten in alle richtingen, dus ook in het voorover buigen. Tillen met een gebogen rug kan helpen om onze rug te versterken, terwijl het krampachtig voorkomen van buiging in de onderrug verstijvend kan werken. 

Dit betekent niet dat je bij een volgende verhuizing de wasmachine in je eentje met een gebogen rug moet gaan tillen, aangezien je lichaam hier waarschijnlijk nog niet op is voorbereid. Wel betekent het dat je, vooral bij lichte gewichten, minder verstijfd hoeft te bewegen en je rug soepel mag gaan gebruiken. Het belangrijkste bij tillen zijn sterke, getrainde spieren en een goede coördinatie, niet een rigide techniek die je koste wat kost moet aanhouden.

5 tips om klachten te voorkomen 

  1. Wissel regelmatig van houding.
    Sta op, wandel even rond of leun eens achterover. Elke 30 tot 60 minuten even bewegen helpt al. Stel bijvoorbeeld een alarm in op je computer die je eraan herinnert om van houding te wisselen of even te bewegen.
  2. Gebruik hulpmiddelen slim, niet star.
    Een ergonomische stoel is prima – maar ook op die stoel is afwisseling belangrijker dan perfectie.
  3. Luister naar je lichaam.
    Als je ergens last van krijgt, zie het als een signaal tot verandering – niet als ‘een fout’ die je moet corrigeren.
  4. Beweeg ook buiten werktijd.
    Een sterke rug of nek begint niet achter je bureau, maar met wandelen, sporten of andere vormen van dagelijkse beweging.
  5. Laat gedachten over de ‘perfecte’ houding los.
    Krampachtig zitten of bewegen kan lichamelijke klachten eerder opwekken dan voorkomen. Geef aandacht aan ontspanning en comfort, niet aan goed of slecht.

Conclusie

Je houding bepaalt niet in haar eentje of je klachten krijgt – het ligt een stuk complexer dan dat. Laat achterhaalde ideeën over ‘goed zitten’ of ‘correct tillen’ los en richt je op afwisseling, beweging en luisteren naar je lichaam. Dáár ligt de sleutel tot een gezond, sterk en veerkrachtig lichaam. Minder gefixeerd zijn op wat ‘perfect’ of ‘imperfect’ is, blijkt verrassend genoeg juist beter te zijn voor ons lichaam. Dát is pas een andere houding.

Een afgetrainde vereenzaming - Observant

Met de Wellbeing Week van de Universiteit Maastricht in het vooruitzicht – de start is woensdag 20 november – vraagt bewegingswetenschapper Guus Rothuizen zich in dit opinieartikel af hoe studenten zich minder eenzaam kunnen voelen. Want tja, in een maatschappij waar het vaak ieder voor zich is, is het niet gemakkelijk om contact te maken. Maar die sociale omgevingen zijn er zeker wel.

 

Bijna iedereen voelt zich wel eens alleen. De invloeden van onder andere sociale media versterken dit sentiment alleen maar, waarbij het lijkt alsof ieders leven geweldig is - behalve dat van jou. Zelfs LinkedIn lijkt meer en meer een Facebook te worden van prestatie en pretentie. Een logisch gevolg is een neerwaartse spiraal van sociale isolatie en een groter gevoel van eenzaamheid. Onderzoeken van de afgelopen jaren laten dan ook zien dat studenten kampen met versterkte gevoelens van eenzaamheid – we leven meer op onszelf en voelen afstand tot ‘de ander’. Een voor de hand liggende oplossing ligt in de verandering van onze omgang met digitale middelen. Anderzijds is het van belang om te kijken naar hoe we actief verbinding met ‘de ander’ kunnen opzoeken. Maar hoe doe je dat in een wereld die steeds meer draait om het individu? Onderdeel van het antwoord is wellicht te vinden in ons sportieve leven.

 

Jarenlang sportte ik in een sportschool die volledig leek te zijn ingericht op isolement. Spiegels om naar jezelf te kijken, oortjes in om maar niks van de ander te horen en apparaten die zijn ontwikkeld voor precies één persoon. Goed, vanzelfsprekend is het dat een tandem-hometrainer wat vreemd zou zijn, maar het punt is duidelijk. Een vriendelijke groet zat er niet in en een praatje… geen sprake van. Met man en macht werd vermeden om via de spiegels per ongeluk iemand aan te kijken. Sporters kwamen alleen, sportten alleen en gingen alleen naar huis. Dit is geen verwijt naar het gedrag van menig sportschoolbezoeker, eerder naar de inrichting van de club en de cultuur die op veel plekken is ontstaan. Het is een cultuur van isolement. En ondanks dit is het een gigantisch populaire plek onder studenten.

 

Vlakbij de sportschool, in de wijk Wyckerpoort, ligt een calisthenicspark waar een totaal andere sfeer hangt. Calisthenics draait om het trainen van spieren met je eigen lichaamsgewicht, en door de open inrichting en kleinschaligheid van dit parkje ontstaat een heel andere dynamiek: jong en oud sporten samen, mensen lenen elkaars spullen, vreemden doen wedstrijdjes wie het langst kan hangen, en vrijwel iedereen maakt een praatje. Nieuwe bezoekers worden bij wijze van spreken met open armen verwelkomd. En zo zijn er meer alternatieven. Een mooi voorbeeld is de groep de Soccer Stars Maastricht, een community waarin mensen elkaar op een laagdrempelige manier ontmoeten en samenkomen om te voetballen, ongeacht niveau of ervaring. Het blijkt voor veel studenten een fijne en ontspannen manier om nieuwe mensen te leren kennen. Een ander initiatief dat in korte tijd meer bekendheid heeft gekregen is de Social Run Club: een hardloopgroep die door en voor studenten is opgezet. De leiding organiseert meerdere keren per week gezamenlijke runs, waarbij iedereen kan aansluiten. De club biedt routes en tempo’s voor verschillende niveaus. Na de run wordt vaak even nagepraat, waardoor het niet alleen om de sport gaat, maar ook om het sociale aspect. Deze initiatieven bewijzen dat sport meer kan zijn dan enkel bewegen; het kan plezier brengen en een gevoel van gemeenschap creëren.

 

Dit is geen pleidooi tegen de sportschool – het is af en toe heerlijk om oortjes in te doen en even te knallen. Wel is het een uitnodiging om eens na te denken over hoe jij jouw vrije tijd inricht en of dat jouw gevoel van verbondenheid beïnvloedt. Het is makkelijk (hoewel terecht) om de schuld te leggen bij de geïsoleerde samenleving, of bij de rol die sociale media hierin spelen. Maar misschien ligt er een grotere kracht in het actief opzoeken van een ‘sociale’ omgeving. Het is namelijk niet niks om je kwetsbaar op te stellen en de eerste stap te zetten. Maar door te kiezen voor plaatsen waar aandacht is voor verbinding, maak je het niet alleen makkelijker om anderen te ontmoeten, maar geef je jezelf ook de kans om beter te worden in uitreiken van een hand.. En wie weet, wie je dan ontmoet.

Waarom diëten (bijna) nooit werken - Metro Nieuws

Steeds opnieuw beginnen, volhouden tot je sociale leven eronder lijdt, en uiteindelijk meer wegen dan toen je begon. Veel mensen herkennen dit patroon van diëten. Toch blijven we het proberen. Waarom blijven diëten zo populair, terwijl ze zelden écht werken?

Volgens psycholoog en professor Charlotte Markey (Rutgers University) is het simpel: „Diëten mislukken niet omdat mensen falen, maar omdat het systeem niet werkt.” Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit. Maar wat is dan wél een verstandige aanpak?

Waarom de meeste diëten mislukken

Wat we een dieet noemen – minder eten, calorieën tellen, voedselgroepen schrappen – lijkt effectief. Maar uit een grote reviewstudie in Frontiers in Psychology blijkt dat 15 van de 20 onderzoeken laten zien dat diëten juist gewichtstoename voorspellen, vooral op de lange termijn.

De oorzaak ligt volgens Markey deels bij het psychologische effect van mislukking: „Zodra mensen denken dat ze van hun dieet zijn afgeweken, ontstaat het ‘what the hell-effect’ – dan maakt het toch al niet meer uit.”

Verbieden maakt verlangen

Ook het bewust vermijden van ‘verboden’ eten werkt averechts. Het effect van zogenoemd ironic processing is goed onderzocht: hoe meer je probeert niet aan iets te denken (zoals pizza of chocolade), hoe meer het in je gedachten komt.

Een recent onderzoek toont aan dat mensen die bepaalde snacks wekenlang proberen te vermijden, uiteindelijk juist méér hunkeren naar die producten – en er vaker naar grijpen zodra ze de kans krijgen.

Diëten veroorzaakt stress en obsessie

Ook fysiologisch gezien zijn veel diëten onhandig. Diëten verhogen het stresshormoon cortisol, wat juist vetopslag in de hand werkt – vooral rondom de buik. Daarnaast toont onderzoek aan dat mensen die een dieet volgen, vaker last hebben van negatieve gedachten, schuldgevoel en een obsessieve focus op eten.

Wat zegt de diëtist?

Ook de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) onderstreept het belang van een realistische en haalbare aanpak als het gaat om voeding en gewichtsmanagement. In plaats van te focussen op verboden voedingsmiddelen of strikte regels, pleiten zij voor variatie, regelmaat en gedragsverandering op de lange termijn. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de psychologische kant van eten: waarom je eet, hoe je eet, en wat je voelt.

Diëtisten zien dagelijks hoe mensen vastlopen door een alles-of-niets-denkwijze. Volgens de NVD is het veel effectiever om kleine stappen te zetten en te streven naar balans, in plaats van perfectie. Niet wat je een keer eet, maar wat je meestal eet, bepaalt je gezondheid. Die mildere benadering helpt niet alleen bij het behouden van gezonde gewoonten, maar draagt ook bij aan een positievere relatie met voeding – en met jezelf.

Wat wél werkt (volgens de wetenschap én de praktijk)

Wat doen mensen die wél succesvol afvallen en het volhouden? Twee Amerikaanse psycholoog-onderzoeksters volgden duizenden mensen die langdurig gewicht verloren. Hun aanpak blijkt verrassend nuchter — en totaal anders dan de meeste diëten. Dit zijn de vijf belangrijkste succesfactoren.

  1. Combineer voeding én beweging
    Succesvolle afvallers veranderen zowel hun eetgewoonten als hun beweegpatroon — bijna altijd in combinatie.
  2. Beweeg elke dag
    Gemiddeld 60–90 minuten matige activiteit per dag, zoals wandelen, blijkt essentieel voor langdurig succes.
  3. Eet met structuur en regelmaat
    Dagelijks ontbijt, vaste eetmomenten en weinig fastfood dragen sterk bij aan gewichtsbehoud.
  4. Zelfmonitoring werkt
    Regelmatig wegen en bijhouden wat je eet (bijvoorbeeld calorieën of porties) helpt om grip te houden.
  5. Consistent gedrag en realistische routines
    Mensen die op de lange termijn slagen, volgen een stabiel, eenvoudig patroon — geen strenge diëten of extreme uitzonderingen.

Wees daarnaast mild voor jezelf, het hoeft niet in één keer perfect te gaan. Zelfcompassie leidt tot betere eetgewoonten, minder schuldgevoel en uiteindelijk een positiever lichaamsbeeld.

Conclusie

Diëten lijken aantrekkelijk, maar leiden zelden tot een duurzaam resultaat. De wetenschap en de praktijk zijn het steeds meer met elkaar eens: gezondheid zit niet in restrictie, maar in balans. Kleine, vol te houden veranderingen en met mildheid naar jezelf blijken effectiever dan regels, schuldgevoel of ‘cheat days’. Denk meer in leefstijlveranderingen dan in trucjes en zoek voor jezelf de balans. En ja, daar past af en toe óók een stuk chocolade bij.

De zin en onzin van planken - GezondNu

Planken is één van de meest populaire oefeningen voor het versterken van de core (je rug, buik én bekkengebied). Maar is deze oefening eigenlijk wel zo effectief? Word je écht fit van deze oefening, of is het vooral verspilde tijd en energie? 

Waar is planken eigenlijk goed voor? 

Planken richt zich op het versterken van de core: een groep spieren rondom de buik, rug en het bekken. Een sterke core ondersteunt de lichaamshouding én helpt bij het creëren van een stabiele basis voor alledaagse bewegingen en sportactiviteiten. Daarnaast zet je tijdens het planken ook andere spiergroepen in, zoals de spieren in de benen, borst én nek. Klinkt als een geweldige oefening voor een heleboel spieren dus! Niet helemaal. Planken lijkt op het eerste gezicht een perfecte allround oefening, maar er zijn een aantal dingen die je moet weten voordat je deze oefening aan je dagelijkse work-out toevoegt.

Planken als krachttraining

Kan je planken inzetten als krachttraining? Ja, maar met een grote maar. Planken is vooral effectief voor beginners die net starten met sporten en bij wie de spieren nog niet volledig ontwikkeld zijn. Voor meer gevorderde sporters wordt planken echter al snel té makkelijk. De spieren worden onvoldoende belast om sterker te worden, zelfs als de oefening zwaar aanvoelt. Dit komt met name door de statische houding, waarbij krachten op het lichaam worden uitgeoefend die in het dagelijks leven nauwelijks voorkomen. Wil je écht meer kracht opbouwen? Kies dan voor zwaardere, dynamische oefeningen zoals deadlifts of rows. Deze oefeningen belasten de spieren intensiever en stimuleren krachttoename op een effectievere manier. Dat scheelt je een hoop tijd én energie.

Planken om af te vallen: werkt dat? 

Niet echt. Met planken verbrand je relatief weinig calorieën, omdat het een statische oefening is. Iemand van 70 kilogram verbrandt bijvoorbeeld maar 3 tot 4 calorieën met één minuut planken. Ter vergelijking: bij hardlopen verbrand je in dezelfde gewichtsklasse ongeveer 10 calorieën per minuut, en dit is bovendien vaak gemakkelijker vol te houden. Daarnaast wordt vaak gedacht dat het trainen van de buikspieren helpt om plaatselijk vet te verbranden, zoals buikvet. Helaas is dit een mythe. Vetverbranding werkt op een algemene basis: je kunt niet zelf bepalen waar je lichaam vet verliest. Om buikvet te verminderen, zal je moeten afvallen. Een actieve leefstijl en een gezond voedingspatroon blijven de meest effectieve strategie.

Rugklachten verminderen door planken 

Sommige mensen proberen met planken hun rugklachten te verminderen. Maar werkt dat eigenlijk wel? Dat hangt af van de oorzaak van de rugklachten. Bij de meeste vormen van rugpijn kan planken helpen om de spieren in de buik en rug te stimuleren, wat rugklachten kan verminderen. Echter, vanwege het statische karakter van planken is het vaak niet de meest effectieve oefening bij rugklachten. Oefeningen zoals bird dogs en dead bugs zijn vaak beter geschikt. Deze oefeningen combineren kracht, stabiliteit én gecontroleerde beweging, waardoor ze beter aansluiten bij het functioneel versterken van de rug. Wil je gericht aan je rugklachten werken? Overleg dan altijd met een fysiotherapeut om een trainingsprogramma op maat te maken.

Planken: zin- of onzinoefening?  

Moeten we dan helemaal stoppen met planken? Dat ligt eraan. Planken is een eenvoudige en toegankelijke oefening om de core te trainen. Het kan vooral nuttig zijn voor beginners, maar het is geen wondermiddel. Voor krachtopbouw en gewichtsverlies zijn dynamische oefeningen en een gevarieerd trainingsprogramma belangrijker. Bij rugklachten bieden andere, functionele, oefeningen vaak méér voordelen.  

Wat mij betreft staat de hoeveelheid media-aandacht voor planken niet in verhouding tot de daadwerkelijke effectiviteit van de oefening. Mocht je het echter een leuke oefening vinden, doe het dan vooral. Probeer dan ook eens variaties, zoals het om de beurt heffen van de benen of de zijwaartse plank (side plank), om de uitdaging te vergroten.

Bijna iedereen krijgt een hernia – Metro Nieuws

Veel mensen schrikken als de arts zegt: “U heeft een hernia” of “Uw wervels zijn versleten.” Maar wat als die bevindingen bij de meerderheid van de mensen voorkomen – en vaak helemaal geen probleem zijn?

Even opfrissen

In grote lijnen bestaat de rug uit wervels, tussenwervelschijven en het ruggenmerg. Tussen elke wervel zit een tussenwervelschijf, die werkt als een schokdemper en de rug soepel laat bewegen. Door het midden van de wervelkolom loopt het zenuwkanaal, waar het ruggenmerg en de zenuwwortels doorheen lopen. Deze zenuwen geven signalen door van en naar de rest van het lichaam.

Bij een hernia puilt de tussenwervelschijf uit, wat druk kan geven op een zenuwwortel. Dit kan leiden tot pijn, gevoelsverlies, krachtsverlies of – in zeldzame gevallen – verlamming van een arm of been. Maar lang niet elke hernia geeft klachten.

Heb ik een hernia?

In een grote overzichtsstudie, gepubliceerd in het American Journal of Neuroradiology, bekeken onderzoekers ruim 3.000 MRI-scans van mensen zonder rugklachten. De resultaten waren opvallend:

  • 30% van de 20-jarigen had al tekenen van een hernia. Bij 80-jarigen liep dat op tot 84%.
  • Slijtage van de tussenwervelschijven werd gezien bij 37% van de 20-jarigen, en bij 96% van de ouderen.
  • Wervelverschuivingen kwamen voor bij ruim 50% van de ouderen.

Wat betekent dit?

Wat we op een scan zien, zegt dus lang niet altijd iets over hoe iemand zich voelt. Ter herinnering: de mensen die in deze studie werden onderzocht, hadden geen enkele vorm van rugklachten! In de medische wereld noemen we dit een fout-positieve bevinding: er is iets zichtbaar op een scan, maar dit is niet gerelateerd aan lichamelijke klachten.

Naarmate we ouder worden, veranderen onze structuren – net zoals we rimpels krijgen of grijs haar. Tussenwervelschijven mogen uitpuilen. Wervels mogen slijten of wat verschuiven. Dat hoort erbij en is niet per definitie een probleem.

Het belang van context

In sommige landen, zoals de Verenigde Staten, worden gezondheidschecks standaard jaarlijks gedaan – vaak inclusief beeldvorming. Dit lijkt misschien geruststellend, maar leidt geregeld tot overdiagnostiek: afwijkingen die ontdekt worden, maar geen klachten veroorzaken. Ook in landen als Japan en Zuid-Korea, waar preventieve full-body MRI's steeds populairder worden, waarschuwen artsen voor een toename van fout-positieve bevindingen. Mensen krijgen te horen dat er “iets mis” is, terwijl ze zich kerngezond voelen – met alle stress, onnodige behandelingen en bijkomende medische kosten als gevolg.

In Nederland kiest de huisartsenvereniging (NHG) daarom voor een meer terughoudende, klachtgerichte aanpak. Niet elk plaatje vertelt het hele verhaal – en soms zegt het verhaal van de patiënt meer dan een scan.

Conclusie en advies

Een hernia, slijtage of een versleten rug klinkt zorgwekkend, maar is slechts één puzzelstukje – en niet per sé een probleem. Wat telt, zijn jouw symptomen: wat je voelt, wat je kunt, en hoe je functioneert. Overleg bij aanhoudende klachten altijd met de huisarts of fysiotherapeut. Zij kunnen het beste beoordelen welk beleid past.

En mocht je geen klachten hebben, dan is een scan vaak overbodig. Tenzij je natuurlijk wil weten hoe buitengewoon normaal jouw rug is.

 

 

Vakinhoudelijk

How to aid our patients on a psychosocial level during physiotherapy consultation - Physiotutors

The idea that the body and mind are two separate entities is already long overdue. While it was once believed that emotions and bodily functions were unrelated, over the past century, the prevailing view has shifted. Today, it is widely accepted that the body’s organs operate as an interconnected system, continuously influencing one another. When one part is affected, the rest respond in kind—similar to how pulling one end of a web stretches the other (Walker, 1956).

Background

In community-based practice, patients frequently present themselves with a wide range of symptoms of which 25 to 50% remain medically unexplained (Burton, 2003; Escobar et al., 2010; Olde Hartman et al., 2009). The link between medically unexplained symptoms and psychosocial factors, such as distress, anxiety, or depression, is clearly outlined in both the ICD-10 (World Health Organization [WHO], 2019) and DSM-5 (American Psychiatric Association [APA], 2013). As a result, international physiotherapy guidelines for managing conditions like lower back pain recommend screening and assessing psychosocial factors (Delitto et al., 2012), noting that:

‘’Psychosocial factors appear to play a larger prognostic role than physical factors in low back pain. There are some reviews that question if changes in behavioural variables and reductions of disability that facilitate an improvement in function, may be more important than physical performance factors for successful treatment of chronic low back pain’’

X

Figure 1: the biopsychosocial model, displaying the interaction between different factors for well-being

Most modern physiotherapy guidelines adopt a biopsychosocial model, emphasizing the continuous interaction between biological factors (such as genetics), psychological factors (such as distress), and social factors (such as social support). While the importance of psychosocial factors in the recovery process is well-documented, there are still no specific recommendations for clinicians on how to effectively address these aspects in treatment. So, what role can physiotherapists play in the management of psychosocial complaints?

Physical activity and psychosocial factors

Previous research has demonstrated the significant benefits of physical activity on distress, anxiety, and depression (Rebar et al., 2015; Schuch et al., 2019). Some studies even suggest that the benefits of physical activity interventions are comparable to those of psychotherapy and pharmacotherapy, with additional advantages in terms of cost, side effects, and other health benefits.

An overview of reviews by Singh et al. (2023), which combined data from 1,039 trials and 128,119 participants, examined the impact of physical activity interventions on distress, anxiety (Figure 2), and depression (Figure 3). The findings revealed that physical activity interventions were effective in managing psychosocial factors across diverse populations, including healthy individuals, people with mental health disorders, cancer patients, and those with multiple sclerosis, among others. The interventions included strength training, endurance training, yoga, stretching, and mixed modalities. All of these interventions were found to be effective, though resistance exercise had the most significant impact on depression, while yoga and other mind-body exercises were most effective for reducing anxiety. Overall, moderate- and high-intensity training proved to be more beneficial than low-intensity training.

X

Figure 2: results of the meta-analysis that assessed symptoms of anxiety using standardized mean differences

X

Figure 3: results of the meta-analysis that assessed symptoms of anxiety using standardized mean differences

One of the key features of these interventions is that they are often conducted in group settings. In an era where loneliness is a growing societal challenge, particularly among the elderly population, social engagement has become increasingly important (Pels et al., 2016). Research has shown that social isolation can have significant negative effects on both mental and physical health, making the role of social activities even more vital. Psychological studies have demonstrated that group exercise can be an effective intervention for alleviating loneliness, with some research indicating that it can be just as effective as psychological group therapy in reducing feelings of isolation and improving emotional well-being (Savikko et al., 2010).

Moreover, group exercise not only provides the physical benefits of movement but also fosters a sense of community and belonging (Golaszewski et al., 2023). These social interactions can boost self-esteem, improve mood, and create a support system that contributes to better overall mental health. For individuals experiencing chronic conditions, such as mental health disorders or physical disabilities, the additional social support offered through group settings can enhance motivation, adherence to treatment, and recovery outcomes. As such, integrating social elements into physical activity interventions can significantly improve their effectiveness in promoting both physical and mental well-being.

Practical implications

Physical therapists are uniquely positioned to support patients not only in their physical recovery but also in enhancing psychosocial well-being. While movement remains our primary tool, integrating psychosocial considerations into everyday practice does not require a radical change in scope—rather, it involves small, meaningful shifts in our approach to patient interaction and intervention planning.

Clinicians can start by creating a safe, validating environment where patients feel comfortable discussing emotional or psychosocial distress. Simple communication strategies such as active listening, open-ended questioning, and empathetic reflection can build rapport and trust. For example, asking, “How are you coping with your symptoms day-to-day?” or “What concerns you most about your condition?” may uncover emotional or social stressors contributing to the patient’s experience of pain or disability. It is important to openly communicate with the patient regarding this topic to make sure that they are comfortable with sharing their thoughts and feelings.

In addition, motivational interviewing techniques can be used to encourage behavioural change by exploring the patient’s own values and goals. Rather than prescribing generic exercises, you might ask: “What kind of physical activity have you enjoyed in the past?” or “What would being more active allow you to do that you miss now?”—helping patients reconnect with personally meaningful goals. Finally, for complex cases involving severe distress or social dysfunction, physiotherapists can play an important role in a multidisciplinary team. Timely referrals to psychological or social services can ensure a patient receives well-rounded, holistic support.

5 Practical tips for managing biopsychosocial factors in practise

  1. Use open-ended questions to explore psychosocial challenges (e.g., “What do you find most difficult about your condition?”). Open communication regarding stressors can be very meaningful; however, do not try to replace a psychologist by going to much into detail, background, or psychological trauma.
  2. Collaborate with other professionals when psychosocial issues fall outside your scope—referrals are not a sign of failure, but of patient-centred care.
  3. Encourage patients to meet the World Health Organization’s physical activity guidelines (150 minutes of moderate or 75 minutes of vigorous activity per week), emphasizing the mental as well as physical health benefits. Where possible, tailor activity types to symptoms: recommend strength training for depression-related complaints and yoga or other mind-body exercises for anxiety and distress.
  4. Encourage participation in group classes or community-based activities for motivation, adherence and social support.
  5. Use metaphors to explain the stress-pain connection if that hinders the patient from being physical active (‘’Your nervous system is like an overly sensitive smoke alarm—it goes off at the slightest hint of steam, not just real fire.”)

By applying these strategies, physiotherapists can move beyond the biomechanical model and become agents of change in both the physical and mental health of their patients.

Conclusive thoughts

While international physiotherapy guidelines advocate for a biopsychosocial approach to understanding the body, specific treatment recommendations for addressing psychosocial factors remain limited. Although psychosomatic physiotherapists frequently utilize interventions such as breathing techniques and relaxation exercises, the average physical therapist may also play a significant role in managing these factors.

The field of physiotherapy has undergone a shift over the past few decades, transitioning from predominantly hands-on treatment to a focus on exercise therapy and education. While guidelines have formally moved from a purely body-focused approach to incorporating the biopsychosocial model, there is still considerable room for improvement in how we educate and support patients in managing both their physical and psychosocial well-being. If we believe in the existence of the biopsychosocial model to explain the body’s processes, perhaps we should act accordingly.

 

References

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). American Psychiatric Association.

Burton, C. (2003). Beyond somatisation: A review of the understanding and treatment of medically unexplained physical symptoms (MUPS). British Journal of General Practice, 53(488), 231–239. https://doi.org/10.3399/09601640320016696

Delitto, A., George, S. Z., Van Dillen, L., Whitman, J. M., Sowa, G., Shekelle, P., Denninger, T. R., & Godges, J. J. (2012). Low back pain. Journal of Orthopaedic & Sports Physical Therapy, 42(4), A1–A57. https://doi.org/10.2519/jospt.2012.42.4.A1

Escobar, J. I., Cook, B., Chen, C. N., Gara, M. A., Alegría, M., Interian, A., & Diaz, E. (2010). Whether medically unexplained or not, three or more concurrent somatic symptoms predict psychopathology and service use in community populations. Journal of Psychosomatic Research, 69(1), 1–8. https://doi.org/10.1016/j.jpsychores.2009.12.001

Golaszewski, N. M., LaCroix, A. Z., Hooker, S. P., & Bartholomew, J. B. (2022). Group exercise membership is associated with forms of social support, exercise identity, and amount of physical activity. International Journal of Sport and Exercise Psychology, 20(2), 630–643. https://doi.org/10.1080/1612197X.2021.1891121

Olde Hartman, T. C., Borghuis, M. S., Lucassen, P. L., van de Laar, F. A., Speckens, A. E., & van Weel, C. (2009). Medically unexplained symptoms, somatisation disorder and hypochondriasis: Course and prognosis. A systematic review. Journal of Psychosomatic Research, 66(5), 363–377. https://doi.org/10.1016/j.jpsychores.2008.10.003

Pels, F., & Kleinert, J. (2016). Loneliness and physical activity: A systematic review. International Review of Sport and Exercise Psychology, 9(1), 231–260. https://doi.org/10.1080/1750984X.2015.1061057

Rebar, A. L., Stanton, R., Geard, D., et al. (2015). A meta-meta-analysis of the effect of physical activity on depression and anxiety in non-clinical adult populations. Health Psychology Review, 9, 366–378. https://doi.org/10.1080/17437199.2015.1072149

Savikko, N., Routasalo, P., Tilvis, R., & Pitkälä, K. (2010). Psychosocial group rehabilitation for lonely older people: Favourable processes and mediating factors of the intervention leading to alleviated loneliness. International Journal of Older People Nursing, 5(1), 16–24. https://doi.org/10.1111/j.1748-3743.2009.00202.x

Schuch, F. B., Stubbs, B., Meyer, J., et al. (2019). Physical activity protects from incident anxiety: A meta-analysis of prospective cohort studies. Depression and Anxiety, 36, 846–858. https://doi.org/10.1002/da.22915

Singh, B., Olds, T., Curtis, R., et al. (2023). Effectiveness of physical activity interventions for improving depression, anxiety, and distress: An overview of systematic reviews. British Journal of Sports Medicine, 57, 1203–1209. https://doi.org/10.1136/bjsports-2022-106300

Walker, N. (1956). The definition of psychosomatic disorder. The British Journal for the Philosophy of Science, 6(24), 265–299. https://doi.org/10.1093/bjps/VI.24.265

World Health Organization. (2019). International classification of diseases and related health problems (10th ed.). World Health Organization.

Rotator Cuff Tendinopathy: the new 2025 clinical practice guideline - Physiotutors

Rotator cuff-related shoulder pain is one of the most common musculoskeletal complaints presenting in primary care and physiotherapy clinics. Yet, overmedicalization, inconsistent assessment strategies, and reliance on imaging remain widespread. The 2025 Clinical Practice Guideline by Desmeules et al., published in the Journal of Orthopaedic & Sports Physical Therapy, delivers a comprehensive and evidence-based overview for the diagnosis, non-surgical management, and rehabilitation of adults with rotator cuff tendinopathy (RCT).

This article summarizes the key updates and takeaways from the 2025 guideline, helping clinicians apply them with confidence and clarity in everyday practice.

Why this practice guideline matters

Developed by an international team of experts across physiotherapy, orthopaedics, and physical medicine, the clinical practice guideline is grounded in systematic reviews, patient involvement, and rigorous methodological standards. Backed by the Quebec Rehabilitation Network (REPAR), Quebec Pain Research Network (QPRN), and the Academy of Orthopaedic Physical Therapy (AOPT) of the American Physical Therapy Association (APTA), it consolidates the best available evidence for clinicians worldwide. With eight patient representatives from three countries involved in the revision process, this guideline also reflects the lived experience and preferences of those receiving care. 

Evidence grades explained

Each recommendation in the clinical practice guideline is assigned a grade reflecting the strength and certainty of the supporting evidence:

Grade A – Strong evidence: Supported by multiple high-quality randomized controlled trials (RCTs) or systematic reviews.

Grade B – Moderate evidence: Supported by at least one high-quality RCT or several lower-quality RCTs or cohort studies.

Grade C – Weak evidence: Based on single studies of lower quality or expert consensus where research is limited.

Grade D – Conflicting evidence: Studies disagree in their findings.

Grade E – Theoretical/foundational: Based on cadaveric, biomechanical, or animal research.

Grade F – Expert opinion: Based on best practices and clinical consensus in the absence of empirical evidence.

Key clinical recommendations

Comprehensive Subjective History (Grade F): Clinicians must include a thorough patient history considering age, gender, hand dominance, job demands, sport activities, medication use, comorbidities, psychosocial influences, mechanism of injury, previous treatments, current symptoms (pain, range of motion [ROM] limitation, weakness), and patient goals.

Physical Assessment (Grade F): Should include inspection for deformity, muscle atrophy, and swelling; measurement of active/passive ROM and strength; and optional palpation and special tests based on clinical reasoning. Cervical spine should be screened to rule out referred pain.

Red Flags (Grade F): Clinicians must screen for serious pathologies such as infection, cancer, cardiovascular conditions, or systemic involvement.

Prognostic Factors (Grade B): Identification of personal, clinical, and work-related factors affecting prognosis is recommended to guide individualized care plans.

Special Tests (Grade B): Painful arc test can help confirm diagnosis, while the Hawkins-Kennedy test can assist in ruling it out.

Objective Measures (Grades A): ROM should be measured using a goniometer, inclinometer, or validated smartphone application. Scapular ROM is unreliable and not recommended. Strength testing should be performed using a handheld dynamometer.

Patient-Reported Outcome Measures (Grade A): Use validated, reliable, and responsive tools such as the Shoulder Pain and Disability Index (SPADI) or the Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand (DASH) questionnaire to track pain and disability.

Imaging (Grades F): Should not be used initially. Diagnostic ultrasound is preferred if imaging is needed after 12 weeks of failed conservative care. Magnetic Resonance Imaging (MRI) is not routinely recommended. Discuss pros/cons of imaging openly with patients.

Referral (Grade F): Patients with persistent and severe symptoms after 12 weeks of care should be referred to a musculoskeletal specialist (e.g., sports physician, physiatrist, or orthopedic surgeon).

Acetaminophen (Grade C): May be recommended for short-term pain relief. Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs (NSAIDs) (Grade B): Effective for short-term pain management.

Opioids (Grades F/C): Should not be used as first-line treatment. May be considered short-term in severe cases where other options are ineffective or contraindicated. Requires regular risk reassessment.

Corticosteroid Injections (Grades B/C): May be used for short-term pain relief but not as a first-line intervention. Ultrasound guidance is recommended if injections are given.

Calcific Lavage (Grade B): Recommended for calcific tendinopathy that is unresponsive to initial treatments. 

Platelet-Rich Plasma (PRP) & Hyaluronic Acid (Grades D/F): May be considered in refractory cases, but should not be first-line due to limited and inconsistent evidence.

Education (Grade C): Clinicians should educate patients on their condition, activity modification, pain neuroscience, prognosis, and self-management strategies. Tailor communication to the level of literacy and psychosocial context.

Exercise Therapy (Grade A): Core intervention. Should include progressive resistance training and motor control exercises. Individualize based on pain tolerance and patient goals.

Manual Therapy (Grade B): May reduce pain short-term when used with exercise. Techniques include soft tissue work and joint mobilizations/manipulations.

Taping (Grade D): Can be used adjunctively to reduce pain short-term.

Acupuncture (Grade C): May offer additional short-term benefits when combined with active rehab.

Shockwave Therapy (Grade C): Useful in calcific tendinopathy. Not recommended in non-calcific RCT.

Laser Therapy (Grade C): May reduce pain in calcific tendinopathy.

Therapeutic Ultrasound (Grades C/B): Not recommended for either calcific or non-calcific RCT due to lack of benefit.

Ergonomic Modifications (Grade C): May help reduce occupational stress on the shoulder.

Load Tolerance (Grade F): Return-to-sport plans should be based on athlete’s ability to tolerate shoulder and rotator cuff loading.

Outcome Measures (Grade F): Use validated tools to assess pain, disability, readiness to return, and functional performance. Examples include sport-specific performance tests and return-to-sport checklists.

In summary

The 2025 Clinical Practice Guideline for rotator cuff tendinopathy delivers a clear and comprehensive framework for conservative shoulder care. It prioritizes individualized assessment based on patient history and clinical examination, discourages early imaging, and supports objective measurement tools for range of motion and strength. Pharmacological interventions are secondary to active rehabilitation, with exercise therapy positioned as the cornerstone of recovery. Adjunct therapies like manual therapy, taping, and acupuncture may be considered selectively. The guideline also highlights the importance of patient-centered education and gradual, load-based return-to-sport programming. Overall, it encourages clinicians to rely less on diagnostic imaging and passive modalities, and more on active, evidence-informed strategies that empower patients.

Changes from the previous guideline

  • Integration of systematic reviews up to October 2023.
  • New recommendations specifically addressing return to sport.
  • Clearer grading of evidence using GRADE-adapted methodology.
  • Enhanced patient-centered language and prioritization of shared decision-making. 

The decision tree

The authors provided an additional decision tree that guides clinicians in their patients process of rehabilitation from rotator cuff tendinopathy.

Management of Rotator Cuff Tendinopathy decision tree. The symbol # represents the associated recommendation number (outlined in the paper). Grade letters indicate that the guidelines are based on (A) strong evidence, (B) moderate evidence, (C) weak evidence, (D) conflicting evidence, (E) theoretical/foundational evidence, or (F) expert opinion.

Limitations and conclusion

While this guideline is extensive, some areas, such as return to sport timelines and PRP effectiveness, still lack high-quality RCTs. Further research is needed to individualize treatment and identify prognostic subgroups.

The 2025 Rotator Cuff Tendinopathy CPG offers an evidence-based, patient-centered approach that can reduce overtreatment and improve clinical outcomes. By aligning practice with these recommendations, clinicians can more confidently assess, educate, and rehabilitate adults with RCT.

Reference

Desmeules, F., Roy, J-S., Lafrance, S., et al. (2025). Rotator Cuff Tendinopathy Diagnosis, Non-Surgical Medical Care and Rehabilitation: A Clinical Practice Guideline. Journal of Orthopaedic & Sports Physical Therapy. https://doi.org/10.2519/jospt.2025.13182

 

 

Wetenschappelijk

 

Application of tailored motor learning in community-based physiotherapy: A user-centered design and process evaluation of an extended framework.

Rothuizen, G., Jie, L.-J., Jamin, G., Wondergem, R., Braun, S., & Kleynen, M. (2024). Application of tailored motor learning in community-based physiotherapy: A user-centered design and process evaluation of an extended framework. medRxiv. https://doi.org/10.1101/2024.06.07.24308412

Overview of effects of motor learning strategies in neurological and geriatric populations: A systematic mapping review.

Jie, L.-J., Kleynen, M., Rothuizen, G., Kal, E., Rothgangel, A., & Braun, S. (2024). Overview of effects of motor learning strategies in neurological and geriatric populations: A systematic mapping review. medRxiv. https://doi.org/10.1101/2024.06.19.24309068

Is less truly more? A study on conscious movement processing and postural control.

Rothuizen, G. W. (2022). Human movement sciences, health and rehabilitation. Faculty of Health, Lifestyle, and Medicine - Maastricht University. Journal of Physiotherapy. Conscious Movement Processing

Online therapy, should we care? A case for the implementation of telerehabilitation into the current healthcare system in a post COVID-19 pandemic era.

Rothuizen, G. (2021). Online therapy, should we care? A case for the implementation of telerehabilitation into the current healthcare system in a post COVID-19 pandemic era. University of Maastricht. Argumentative essay telerehabilitation

''Ik werk samen met Guus aan Zuyd Hogeschool (voorheen ook aan de Universiteit Maastricht) en het is een plezier om hem als collega te hebben. Dankzij zijn gecombineerde expertise in fysiotherapie en onderzoek heeft hij zowel een sterke theoretische als praktische achtergrond. Het is geweldig om iemand in het team te hebben die initiatief neemt en leergierig is.''

[Dr. Li-Juan Jie]